vpk: "meneer Jansen?"de patiënt volgt de vpk, waarna het verhaal zich weer herhaalde, zij het met andere namen.
cliënt: 'ah, dat ben ik'
vpk steekt hand uit, de patiënt beantwoordt het gebaar.
vpk: "mijn naam is Bert. U mag even meelopen".
Ik ergerde me behoorlijk aan dat ene zinnetje: 'U mag even meelopen'. Ik vond dat er een ongezond autoritaire uitstraling vanuit ging. Wie denkt de verpleegkundige dat hij is om iemand dat 'recht' te geven? Maar ik had het bij het verkeerde eind! Een toevallige omzwerving op het wereldwijdeweb leidde mij tot een blogpost uit 2006, van de 'Taalprof'*, genaamd 'moet dat nou?' Het lijkt erop dat mijn opvatting over de zin meer over mijzelf zegt, dan over de verpleegkundige die de mensen welkom heette voor hun afspraak....
De clou zit 'em in de modale betekenisaspect van het werkwoord 'moeten'. De modaliteit geeft aan hoe men over de wereld denkt, of volgens de Taalprof, hoe een "uitgesproken zin zich verhoudt tot de wereld". Dit wil zeggen dat, afhankelijk van je bedoeling, je kiest uit een bepaald vocabulair, waarbinnen je de meest wenselijke uiting kiest. Wil je een verplichting aangeven, dan gebruik je 'moeten' (U moet even met me meelopen), een mogelijkheid geven we weer aan met 'kunnen' (U kunt even met me meelopen). Maar daarmee is de kous niet af. We onderscheiden nl. twee vormen van modaliteit: de epistemische en de deontische modaliteit.
Epistemisch wil, vrij vertaald, zeggen dat je een (enigszins) objectieve weergave van de wereld geeft: 'het ijs moet smelten als de temperatuur boven 0 graden Celsius komt'. Maar ook: 'het kan zo zijn dat dit niet het geval is, bij een verandering van de luchtdruk'. Of 'het schijnt dat de cliënt gevallen is vanwege een natte vloer'. Deontisch wil zeggen dat er meer subjectieve mening wordt gegeven; 'Je moet nu je huiswerk maken', of 'u mag even meelopen'. In de woorden van de Taalprof:
Waar epistemische modaliteit zich beweegt van noodzakelijkheid via waarschijnlijkheid tot mogelijkheid, gaat deontische modaliteit van verplichting via wenselijkheid naar toestemming.Met de zin 'u mag even meelopen', die ik epistemisch opvatte als weergave van een mogelijkheid, was dus in het geheel niets mis, aangezien deze deontisch bedoeld was als weergave van wenselijkheid. Ik denk dat dit overigens ook een signaal is dat taal als instrument van de verpleegkundige een bewust onderdeel moet zijn van diens competenties. Deze kennis is immers ook omgekeerd te gebruiken; sluit de cliënt wel aan bij mijn modale beleving? Want uit de post van de Taalprof wordt ook duidelijk dat, om het allemaal simpel te houden, epistemische en deontische modaliteit niet strikt gescheiden zijn! Maar ik denk dat dat moet kunnen.
* De Taalprof is een pseudoniem voor taalwetenschapper Peter-Arno Coppens. Zie pag.25 van Vox nr.4 2008
Geen opmerkingen:
Een reactie posten